Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Uitvoeringswet grondkamers

 

Artikel 20
1
Bij het verzoek, bedoeld in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan. Deze verklaring kan slechts worden afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben gegeven.
2
Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
3
Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen.
4
De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
5
De verklaring, bedoeld in het tweede lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan, alsmede de datum en het nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming.
6
De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer van de in het vijfde lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •